THEMA 4 HOOFDSTUKKEN
Thema 4: Weer, klimaat en vegetatie
4.1 Het weer p.152-155 werkboek
5.1 Landschapsvormende lagen
LPD 22 De leerlingen tonen menselijke ingrepen in het landschap aan a.d.h.v. het landgebruik.
5.4 Ruimtelijke effecten van veranderingen in landschappen
LPD 30 Leerlingen illustreren dat het landschap kan veranderen op korte termijn door weersfenomenen zoals orkanen, tornado's en onweer.
4.2 Extreem Weer p. 156-159
5 Conceptuele leerplandoelen
5.1 Landschapsvormende lagen
LPD 22 De leerlingen tonen menselijke ingrepen in het landschap aan a.d.h.v. het landgebruik.
5.4 Ruimtelijke effecten van veranderingen in landschappen
LPD 30 Leerlingen illustreren dat het landschap kan veranderen op korte termijn door weersfenomenen zoals orkanen, tornado's en onweer.
4.3 Het klimaat
LPD 24 De leerlingen onderzoeken relaties tussen landschapsvormende lagen om verschillen tussen landschappen te verklaren.
De leerlingen kunnen de relaties op verschillende niveaus bekijken, nl. lokaal, regionaal en mondiaal: − klimaat en vegetatie: mondiaal vlak;
4.4 Klimaatzones
LPD 25 De leerlingen tonen de relatie aan tussen de spreiding van de klimaatzones en breedteligging, hoogteligging en afstand tot de zee.
LPD 28 De leerlingen karakteriseren de kenmerken van de grote klimaatzones. Klimaatzones: warm, gematigd, koud in combinatie met droog en nat.
LPD 29 De leerlingen onderscheiden op een wereldkaart de grote zones van vegetatie, klimaat, reliëf en bevolkingsspreiding.
4.5 Het klimaat bepaalt de natuurlijke vegetatie
LPD 21 De leerlingen karakteriseren kenmerken van vegetatie in het landschap.
LPD 24 De leerlingen onderzoeken relaties tussen landschapsvormende lagen om verschillen tussen landschappen te verklaren
LPD 29 De leerlingen onderscheiden op een wereldkaart de grote zones van vegetatie, klimaat, reliëf en bevolkingsspreiding.